Wiktionary data extraction errors and warnings

Dutch inflections

Download data in csv format

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
mortuariumⓦ noun 18357 mortuariums plural
stoomwalsⓦ, steen des aanstootsⓦ, nooduitgangⓦ, giftandⓦ, woonbootⓦ, snottebelⓦ, vleierⓦ, antifibrinolyticumⓦ, aluminiumfolieⓦ, huisartsenpraktijkⓦ, pekelzondeⓦ, dreumesⓦ, gevelⓦ, groenvinkⓦ, steekproefⓦ, blokfluitⓦ, remschoenⓦ, homofoonⓦ, stoepⓦ, nurksⓦ
noun 18357 mortuaria plural
noun 18357 mortuariumpje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
diagnosetjeⓦ noun 17496 diagnosetjes plural
investerinkjeⓦ, Madrileenⓦ, tokootjeⓦ, bontjasjeⓦ, kweepeertjeⓦ, vullinkjeⓦ, werkplaatsjeⓦ, volksvijandⓦ, rozenveldⓦ, dierenparkⓦ, triomfboogjeⓦ, zegelwasⓦ, koopstadⓦ, oorkondetjeⓦ, uitbreidingetjeⓦ, wodkaatjeⓦ, vissluisⓦ, daklekkageⓦ, bespelertjeⓦ, coronahaardⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
ontsporendⓦ verb 6942 no-table-tags table-tags
prognosticerendⓦ, vernemendⓦ, ondersteundⓦ, afgeslanktⓦ, overspannenⓦ, participerendⓦ, voorziendⓦ, voordringendⓦ, duplicerendⓦ, wegkwijnendⓦ, afdrogendⓦ, geteemdⓦ, overzienⓦ, wezendⓦ, geslonkenⓦ, losslaandⓦ, krabbelendⓦ, aangemeldⓦ, toebehorendⓦ, afwijkendⓦ
verb 6942 nl-decl-pres-ptc inflection-template
verb 6942 ontsporend predicative adverbial
verb 6942 ontsporende predicative adverbial
verb 6942 ontsporende indefinite feminine masculine singular
verb 6942 ontsporend indefinite neuter singular
verb 6942 ontsporende indefinite plural
verb 6942 ontsporende definite
verb 6942 ontsporends partitive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
beseffenⓦ verb 4122 weak table-tags
achterzeilenⓦ, verzuchtenⓦ, intensiverenⓦ, rangerenⓦ, overspannenⓦ, kastijdenⓦ, verhovaardigenⓦ, keuvelenⓦ, ruivenⓦ, tierenⓦ, bewierokenⓦ, fronsenⓦ, opprimerenⓦ, zijnⓦ, emotionerenⓦ, dubbenⓦ, beschikkenⓦ, zoevenⓦ, zigzaggenⓦ, festerenⓦ
verb 4122 nl-conj-wk inflection-template
verb 4122 beseffen infinitive
verb 4122 beseffen neuter gerund
verb 4122 besef first-person singular present
verb 4122 besefte first-person singular past
verb 4122 beseft second-person singular present
verb 4122 besef second-person singular present
verb 4122 besefte second-person singular past
verb 4122 beseft second-person singular present formal
beseffenⓦ verb 4122 besefte second-person singular past formal
achterzeilenⓦ, verzuchtenⓦ, intensiverenⓦ, rangerenⓦ, overspannenⓦ, kastijdenⓦ, verhovaardigenⓦ, keuvelenⓦ, ruivenⓦ, tierenⓦ, bewierokenⓦ, fronsenⓦ, opprimerenⓦ, zijnⓦ, emotionerenⓦ, dubbenⓦ, beschikkenⓦ, zoevenⓦ, zigzaggenⓦ, festerenⓦ
verb 4122 beseft second-person singular present colloquial Flanders
verb 4122 beseft second-person singular present formal majestic archaic
verb 4122 besefte second-person singular past colloquial Flanders
verb 4122 besefte second-person singular past formal majestic archaic
verb 4122 beseft third-person singular present
verb 4122 besefte third-person singular past
verb 4122 beseffen plural present
verb 4122 beseften plural past
verb 4122 beseffe singular present subjunctive archaic
beseffenⓦ verb 4122 besefte singular past subjunctive archaic
achterzeilenⓦ, verzuchtenⓦ, intensiverenⓦ, rangerenⓦ, overspannenⓦ, kastijdenⓦ, verhovaardigenⓦ, keuvelenⓦ, ruivenⓦ, tierenⓦ, bewierokenⓦ, fronsenⓦ, opprimerenⓦ, zijnⓦ, emotionerenⓦ, dubbenⓦ, beschikkenⓦ, zoevenⓦ, zigzaggenⓦ, festerenⓦ
verb 4122 beseffen plural present subjunctive archaic
verb 4122 beseften plural past subjunctive archaic
verb 4122 besef singular present imperative
verb 4122 beseft plural present imperative archaic
verb 4122 beseffend present participle
verb 4122 beseft past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
afgezaagdⓦ adj 3814 afgezaagder comparative
fraaiⓦ, bekwaamⓦ, overspannenⓦ, kleurigⓦ, nurksⓦ, knoestigⓦ, mafⓦ, schemerigⓦ, hooghartigⓦ, mysterieusⓦ, islamitischⓦ, volslankⓦ, jachtigⓦ, abnormaalⓦ, afwijkendⓦ, stuurbaarⓦ, Iersⓦ, gewaarⓦ, charmantⓦ, opzichtigⓦ
adj 3814 afgezaagdst superlative

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Amerikaansⓦ adj 3524 no-table-tags table-tags
fraaiⓦ, bekwaamⓦ, overspannenⓦ, kleurigⓦ, knoestigⓦ, afgezaagdⓦ, mafⓦ, schemerigⓦ, hooghartigⓦ, mysterieusⓦ, islamitischⓦ, volslankⓦ, jachtigⓦ, abnormaalⓦ, afwijkendⓦ, stuurbaarⓦ, Iersⓦ, gewaarⓦ, charmantⓦ, opzichtigⓦ
adj 3524 nl-decl-adj inflection-template
adj 3524 Amerikaans positive predicative adverbial
adj 3524 Amerikaanser comparative predicative adverbial
adj 3524 het Amerikaanst superlative predicative adverbial
adj 3524 het Amerikaanste superlative predicative adverbial
adj 3524 Amerikaanse indefinite positive feminine masculine singular
adj 3524 Amerikaansere indefinite comparative feminine masculine singular
adj 3524 Amerikaanste indefinite superlative feminine masculine singular
adj 3524 Amerikaans indefinite positive neuter singular
Amerikaansⓦ adj 3524 Amerikaanser indefinite comparative neuter singular
fraaiⓦ, bekwaamⓦ, overspannenⓦ, kleurigⓦ, knoestigⓦ, afgezaagdⓦ, mafⓦ, schemerigⓦ, hooghartigⓦ, mysterieusⓦ, islamitischⓦ, volslankⓦ, jachtigⓦ, abnormaalⓦ, afwijkendⓦ, stuurbaarⓦ, Iersⓦ, gewaarⓦ, charmantⓦ, opzichtigⓦ
adj 3524 Amerikaanste indefinite superlative neuter singular
adj 3524 Amerikaanse indefinite positive plural
adj 3524 Amerikaansere indefinite comparative plural
adj 3524 Amerikaanste indefinite superlative plural
adj 3524 Amerikaanse definite positive
adj 3524 Amerikaansere definite comparative
adj 3524 Amerikaanste definite superlative
adj 3524 Amerikaans positive partitive
adj 3524 Amerikaansers comparative partitive
Amerikaansⓦ adj 3524 - superlative partitive
fraaiⓦ, bekwaamⓦ, overspannenⓦ, kleurigⓦ, knoestigⓦ, afgezaagdⓦ, mafⓦ, schemerigⓦ, hooghartigⓦ, mysterieusⓦ, islamitischⓦ, volslankⓦ, jachtigⓦ, abnormaalⓦ, afwijkendⓦ, stuurbaarⓦ, Iersⓦ, gewaarⓦ, charmantⓦ, opzichtigⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
klimatologischⓦ adj 2316 no-table-tags table-tags
Nedersassischⓦ, filatelistischⓦ, Vulgair-Latijnsⓦ, inactiefⓦ, driekwartⓦ, baanbrekendⓦ, schijnbaarⓦ, enigstⓦ, poedelnaaktⓦ, onovergankelijkⓦ, Nostratischⓦ, godverlatenⓦ, blijvendⓦ, Oeral-Altaïschⓦ, Nitrischⓦ, onchristelijkⓦ, eendaagsⓦ, bovenstaandⓦ, handmatigⓦ, bloedeigenⓦ
adj 2316 nl-decl-adj inflection-template
adj 2316 klimatologisch positive predicative adverbial
adj 2316 klimatologische indefinite positive feminine masculine singular
adj 2316 klimatologisch indefinite positive neuter singular
adj 2316 klimatologische indefinite positive plural
adj 2316 klimatologische definite positive
adj 2316 klimatologisch positive partitive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
opwekkenⓦ verb 1068 separable weak table-tags
achterzeilenⓦ, aanvinkenⓦ, samenwerkenⓦ, aanpakkenⓦ, uitslovenⓦ, thuisbezorgenⓦ, aanstoffenⓦ, doortikkenⓦ, afbouwenⓦ, meemakenⓦ, omzeilenⓦ, uitleggenⓦ, uitspokenⓦ, uitrustenⓦ, uitrustenⓦ, goedkeurenⓦ, vrijpleitenⓦ, opsommenⓦ, afschetsenⓦ, onderdompelenⓦ
verb 1068 nl-conj-wk inflection-template
verb 1068 opwekken infinitive
verb 1068 opwekken neuter gerund
verb 1068 wek op first-person singular present main-clause
verb 1068 wekte op first-person singular past main-clause
verb 1068 opwek first-person singular present subordinate-clause
verb 1068 opwekte first-person singular past subordinate-clause
verb 1068 wekt op second-person singular present main-clause
verb 1068 wek op second-person singular present main-clause
opwekkenⓦ verb 1068 wekte op second-person singular past main-clause
achterzeilenⓦ, aanvinkenⓦ, samenwerkenⓦ, aanpakkenⓦ, uitslovenⓦ, thuisbezorgenⓦ, aanstoffenⓦ, doortikkenⓦ, afbouwenⓦ, meemakenⓦ, omzeilenⓦ, uitleggenⓦ, uitspokenⓦ, uitrustenⓦ, uitrustenⓦ, goedkeurenⓦ, vrijpleitenⓦ, opsommenⓦ, afschetsenⓦ, onderdompelenⓦ
verb 1068 opwekt second-person singular present subordinate-clause
verb 1068 opwekte second-person singular past subordinate-clause
verb 1068 wekt op second-person singular present formal main-clause
verb 1068 wekte op second-person singular past formal main-clause
verb 1068 opwekt second-person singular present formal subordinate-clause
verb 1068 opwekte second-person singular past formal subordinate-clause
verb 1068 wekt op second-person singular present colloquial Flanders main-clause
verb 1068 wekt op second-person singular present formal majestic archaic main-clause
verb 1068 wekte op second-person singular past colloquial Flanders main-clause
opwekkenⓦ verb 1068 wekte op second-person singular past formal majestic archaic main-clause
achterzeilenⓦ, aanvinkenⓦ, samenwerkenⓦ, aanpakkenⓦ, uitslovenⓦ, thuisbezorgenⓦ, aanstoffenⓦ, doortikkenⓦ, afbouwenⓦ, meemakenⓦ, omzeilenⓦ, uitleggenⓦ, uitspokenⓦ, uitrustenⓦ, uitrustenⓦ, goedkeurenⓦ, vrijpleitenⓦ, opsommenⓦ, afschetsenⓦ, onderdompelenⓦ
verb 1068 opwekt second-person singular present colloquial Flanders subordinate-clause
verb 1068 opwekt second-person singular present formal majestic archaic subordinate-clause
verb 1068 opwekte second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
verb 1068 opwekte second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
verb 1068 wekt op third-person singular present main-clause
verb 1068 wekte op third-person singular past main-clause
verb 1068 opwekt third-person singular present subordinate-clause
verb 1068 opwekte third-person singular past subordinate-clause
verb 1068 wekken op plural present main-clause
opwekkenⓦ verb 1068 wekten op plural past main-clause
achterzeilenⓦ, aanvinkenⓦ, samenwerkenⓦ, aanpakkenⓦ, uitslovenⓦ, thuisbezorgenⓦ, aanstoffenⓦ, doortikkenⓦ, afbouwenⓦ, meemakenⓦ, omzeilenⓦ, uitleggenⓦ, uitspokenⓦ, uitrustenⓦ, uitrustenⓦ, goedkeurenⓦ, vrijpleitenⓦ, opsommenⓦ, afschetsenⓦ, onderdompelenⓦ
verb 1068 opwekken plural present subordinate-clause
verb 1068 opwekten plural past subordinate-clause
verb 1068 wekke op singular present subjunctive archaic main-clause
verb 1068 wekte op singular past subjunctive archaic main-clause
verb 1068 opwekke singular present subjunctive archaic subordinate-clause
verb 1068 opwekte singular past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 1068 wekken op plural present subjunctive archaic main-clause
verb 1068 wekten op plural past subjunctive archaic main-clause
verb 1068 opwekken plural present subjunctive archaic subordinate-clause
opwekkenⓦ verb 1068 opwekten plural past subjunctive archaic subordinate-clause
achterzeilenⓦ, aanvinkenⓦ, samenwerkenⓦ, aanpakkenⓦ, uitslovenⓦ, thuisbezorgenⓦ, aanstoffenⓦ, doortikkenⓦ, afbouwenⓦ, meemakenⓦ, omzeilenⓦ, uitleggenⓦ, uitspokenⓦ, uitrustenⓦ, uitrustenⓦ, goedkeurenⓦ, vrijpleitenⓦ, opsommenⓦ, afschetsenⓦ, onderdompelenⓦ
verb 1068 wek op singular present imperative main-clause
verb 1068 wekt op plural present imperative archaic main-clause
verb 1068 opwekkend present participle main-clause
verb 1068 opgewekt past participle main-clause

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
veelplegerⓦ noun 698 veelplegers plural
strijderⓦ, schouwspelerⓦ, finalistⓦ, voorgangerⓦ, aartsvaderⓦ, genezerⓦ, dorpsbewonerⓦ, badmeesterⓦ, priesterⓦ, dobbernegerⓦ, Litouwerⓦ, huisgenootⓦ, echtgenootⓦ, presentatorⓦ, boekenliefhebberⓦ, studiemeesterⓦ, hongernegerⓦ, christendemocraatⓦ, teamgenootⓦ, propheetⓦ
noun 698 veelplegertje neuter diminutive
noun 698 veelpleegster feminine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
achternalopenⓦ verb 643 separable strong table-tags
wegnemenⓦ, uitgravenⓦ, afmetenⓦ, nakijkenⓦ, dwarszittenⓦ, prijsgevenⓦ, vrijlatenⓦ, opgevenⓦ, opgravenⓦ, rondlopenⓦ, instekenⓦ, afbijtenⓦ, afwegenⓦ, inspuitenⓦ, voortrekkenⓦ, samenkomenⓦ, overkijkenⓦ, uitsprekenⓦ, eruitzienⓦ, doordrijvenⓦ
verb 643 nl-conj-st inflection-template
verb 643 7 class
verb 643 achternalopen infinitive
verb 643 achternalopen neuter gerund
verb 643 loop achterna first-person singular present main-clause
verb 643 liep achterna first-person singular past main-clause
verb 643 achternaloop first-person singular present subordinate-clause
verb 643 achternaliep first-person singular past subordinate-clause
verb 643 loopt achterna second-person singular present main-clause
achternalopenⓦ verb 643 loop achterna second-person singular present main-clause
wegnemenⓦ, uitgravenⓦ, afmetenⓦ, nakijkenⓦ, dwarszittenⓦ, prijsgevenⓦ, vrijlatenⓦ, opgevenⓦ, opgravenⓦ, rondlopenⓦ, instekenⓦ, afbijtenⓦ, afwegenⓦ, inspuitenⓦ, voortrekkenⓦ, samenkomenⓦ, overkijkenⓦ, uitsprekenⓦ, eruitzienⓦ, doordrijvenⓦ
verb 643 liep achterna second-person singular past main-clause
verb 643 achternaloopt second-person singular present subordinate-clause
verb 643 achternaliep second-person singular past subordinate-clause
verb 643 loopt achterna second-person singular present formal main-clause
verb 643 liep achterna second-person singular past formal main-clause
verb 643 achternaloopt second-person singular present formal subordinate-clause
verb 643 achternaliep second-person singular past formal subordinate-clause
verb 643 loopt achterna second-person singular present colloquial Flanders main-clause
verb 643 loopt achterna second-person singular present formal majestic archaic main-clause
achternalopenⓦ verb 643 liept achterna second-person singular past colloquial Flanders main-clause
wegnemenⓦ, uitgravenⓦ, afmetenⓦ, nakijkenⓦ, dwarszittenⓦ, prijsgevenⓦ, vrijlatenⓦ, opgevenⓦ, opgravenⓦ, rondlopenⓦ, instekenⓦ, afbijtenⓦ, afwegenⓦ, inspuitenⓦ, voortrekkenⓦ, samenkomenⓦ, overkijkenⓦ, uitsprekenⓦ, eruitzienⓦ, doordrijvenⓦ
verb 643 liept achterna second-person singular past formal majestic archaic main-clause
verb 643 achternaloopt second-person singular present colloquial Flanders subordinate-clause
verb 643 achternaloopt second-person singular present formal majestic archaic subordinate-clause
verb 643 achternaliept second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
verb 643 achternaliept second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
verb 643 loopt achterna third-person singular present main-clause
verb 643 liep achterna third-person singular past main-clause
verb 643 achternaloopt third-person singular present subordinate-clause
verb 643 achternaliep third-person singular past subordinate-clause
achternalopenⓦ verb 643 lopen achterna plural present main-clause
wegnemenⓦ, uitgravenⓦ, afmetenⓦ, nakijkenⓦ, dwarszittenⓦ, prijsgevenⓦ, vrijlatenⓦ, opgevenⓦ, opgravenⓦ, rondlopenⓦ, instekenⓦ, afbijtenⓦ, afwegenⓦ, inspuitenⓦ, voortrekkenⓦ, samenkomenⓦ, overkijkenⓦ, uitsprekenⓦ, eruitzienⓦ, doordrijvenⓦ
verb 643 liepen achterna plural past main-clause
verb 643 achternalopen plural present subordinate-clause
verb 643 achternaliepen plural past subordinate-clause
verb 643 lope achterna singular present subjunctive archaic main-clause
verb 643 liepe achterna singular past subjunctive archaic main-clause
verb 643 achternalope singular present subjunctive archaic subordinate-clause
verb 643 achternaliepe singular past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 643 lopen achterna plural present subjunctive archaic main-clause
verb 643 liepen achterna plural past subjunctive archaic main-clause
achternalopenⓦ verb 643 achternalopen plural present subjunctive archaic subordinate-clause
wegnemenⓦ, uitgravenⓦ, afmetenⓦ, nakijkenⓦ, dwarszittenⓦ, prijsgevenⓦ, vrijlatenⓦ, opgevenⓦ, opgravenⓦ, rondlopenⓦ, instekenⓦ, afbijtenⓦ, afwegenⓦ, inspuitenⓦ, voortrekkenⓦ, samenkomenⓦ, overkijkenⓦ, uitsprekenⓦ, eruitzienⓦ, doordrijvenⓦ
verb 643 achternaliepen plural past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 643 loop achterna singular present imperative main-clause
verb 643 loopt achterna plural present imperative archaic main-clause
verb 643 achternalopend present participle main-clause
verb 643 achternagelopen past participle main-clause

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
ontschietenⓦ verb 586 strong table-tags
overzienⓦ, hijsenⓦ, ruivenⓦ, verdrijvenⓦ, verkruipenⓦ, doorstaanⓦ, vergetenⓦ, slingenⓦ, behoudenⓦ, bedriegenⓦ, zendenⓦ, verzendenⓦ, scherenⓦ, scherenⓦ, biddenⓦ, stuivenⓦ, sluitenⓦ, versnijdenⓦ, overkijkenⓦ, spruitenⓦ
verb 586 nl-conj-st inflection-template
verb 586 2a class
verb 586 ontschieten infinitive
verb 586 ontschieten neuter gerund
verb 586 ontschiet first-person singular present
verb 586 ontschoot first-person singular past
verb 586 ontschiet second-person singular present
verb 586 ontschoot second-person singular past
verb 586 ontschiet second-person singular present formal
ontschietenⓦ verb 586 ontschoot second-person singular past formal
overzienⓦ, hijsenⓦ, ruivenⓦ, verdrijvenⓦ, verkruipenⓦ, doorstaanⓦ, vergetenⓦ, slingenⓦ, behoudenⓦ, bedriegenⓦ, zendenⓦ, verzendenⓦ, scherenⓦ, scherenⓦ, biddenⓦ, stuivenⓦ, sluitenⓦ, versnijdenⓦ, overkijkenⓦ, spruitenⓦ
verb 586 ontschiet second-person singular present colloquial Flanders
verb 586 ontschiet second-person singular present formal majestic archaic
verb 586 ontschoot second-person singular past colloquial Flanders
verb 586 ontschoot second-person singular past formal majestic archaic
verb 586 ontschiet third-person singular present
verb 586 ontschoot third-person singular past
verb 586 ontschieten plural present
verb 586 ontschoten plural past
verb 586 ontschiete singular present subjunctive archaic
ontschietenⓦ verb 586 ontschote singular past subjunctive archaic
overzienⓦ, hijsenⓦ, ruivenⓦ, verdrijvenⓦ, verkruipenⓦ, doorstaanⓦ, vergetenⓦ, slingenⓦ, behoudenⓦ, bedriegenⓦ, zendenⓦ, verzendenⓦ, scherenⓦ, scherenⓦ, biddenⓦ, stuivenⓦ, sluitenⓦ, versnijdenⓦ, overkijkenⓦ, spruitenⓦ
verb 586 ontschieten plural present subjunctive archaic
verb 586 ontschoten plural past subjunctive archaic
verb 586 ontschiet singular present imperative
verb 586 ontschiet plural present imperative archaic
verb 586 ontschietend present participle
verb 586 ontschoten past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
henⓦ noun 254 hennen plural
groothertoginⓦ, edelvrouwⓦ, boezemvriendinⓦ, zagevrouwⓦ, gemoederⓦ, poppenspeelsterⓦ, secretaresseⓦ, burggravinⓦ, opvolgsterⓦ, keukenprinsesⓦ, misdienetteⓦ, astronauteⓦ, filologeⓦ, instructriceⓦ, kelnerinⓦ, bevelhebsterⓦ, zeilsterⓦ, staatsvrouwⓦ, raadsvrouwⓦ, ijscovrouwⓦ
noun 254 hennetje neuter diminutive
noun 254 haan masculine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Syriërⓦ noun 231 Syriërs plural
betovergrootvaderⓦ, hofdienaarⓦ, Afro-Vlamingⓦ, ethicusⓦ, Sardijnⓦ, -erⓦ, statushouderⓦ, typistⓦ, stewardⓦ, hongerstakerⓦ, bolletjesslikkerⓦ, stemacteurⓦ, Engelandvaarderⓦ, dubbelspionⓦ, oorlogsfotograafⓦ, telefonistⓦ, quiëtistⓦ, yogiⓦ, scheurmakerⓦ, dopingzondaarⓦ
noun 231 Syrische feminine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
kamermuziekⓦ noun 219 kamermuziekje neuter diminutive
uitgaanslevenⓦ, beleidⓦ, lenteweerⓦ, schuimⓦ, skittaⓦ, ijsvrijⓦ, paracetamolⓦ, behangⓦ, moesⓦ, snosselⓦ, lamsvleesⓦ, aanmaakhoutⓦ, acetonⓦ, havervlokkenpapⓦ, sjuderansⓦ, prachtweerⓦ, luiⓦ, wattenⓦ, wederⓦ, sitsⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
daardoorheenⓦ adv 182 no-table-tags table-tags
waarnaⓦ, daartussenⓦ, waarmedeⓦ, daaroverheenⓦ, naⓦ, hieromtrentⓦ, ervandaanⓦ, hieraanⓦ, daarbovenⓦ, erbinnenⓦ, waaraanⓦ, waartegenⓦ, waartussenⓦ, hiernaastⓦ, hiertoeⓦ, voorⓦ, daarachterⓦ, daaromⓦ, hiernaⓦ, daarachteraanⓦ
adv 182 nl-pronadv-table inflection-template
adv 182 doorheen prepositional
adv 182 doorheen adverb postpositional
adv 182 erdoorheen error-unrecognized-form
adv 182 hierdoorheen error-unrecognized-form
adv 182 daardoorheen error-unrecognized-form
adv 182 waardoorheen error-unrecognized-form
adv 182 ergens doorheen error-unrecognized-form
adv 182 nergens doorheen error-unrecognized-form
daardoorheenⓦ adv 182 overal doorheen error-unrecognized-form
waarnaⓦ, daartussenⓦ, waarmedeⓦ, daaroverheenⓦ, naⓦ, hieromtrentⓦ, ervandaanⓦ, hieraanⓦ, daarbovenⓦ, erbinnenⓦ, waaraanⓦ, waartegenⓦ, waartussenⓦ, hiernaastⓦ, hiertoeⓦ, voorⓦ, daarachterⓦ, daaromⓦ, hiernaⓦ, daarachteraanⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
celgenoteⓦ noun 180 celgenotes plural
barbiersterⓦ, fagottisteⓦ, kooivechtsterⓦ, betovergrootmoederⓦ, godendochterⓦ, hoerenwaardinⓦ, ethnologeⓦ, wichelaarsterⓦ, Zwitserseⓦ, onderzoeksjournalisteⓦ, kandidateⓦ, Londenseⓦ, mineralogeⓦ, ethicaⓦ, radiotherapeuteⓦ, schoolgenoteⓦ, bedvriendinⓦ, Welsheⓦ, Marokkaanseⓦ, ambulancezusterⓦ
noun 180 celgenoot masculine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
uwⓦ det 58 no-table-tags table-tags
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 nl-decl-personal pronouns inflection-template
det 58 ik first-person subjective singular pronoun personal stressed
det 58 'k first-person subjective singular pronoun personal unstressed
det 58 mij first-person objective singular pronoun personal stressed
det 58 me first-person objective singular pronoun personal unstressed
det 58 mijn first-person singular possessive pronoun personal stressed
det 58 m'n first-person singular possessive pronoun personal unstressed
det 58 mijne first-person predicative possessive pronoun personal
det 58 me first-person predicative possessive pronoun personal reflexive
uwⓦ det 58 mijner first-person genitive predicative pronoun archaic personal
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 mijns first-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 jij second-person subjective singular pronoun personal stressed
det 58 je second-person subjective singular pronoun personal unstressed
det 58 jou second-person objective singular pronoun personal stressed
det 58 je second-person objective singular pronoun personal unstressed
det 58 jouw second-person singular possessive pronoun personal stressed
det 58 je second-person singular possessive pronoun personal unstressed
det 58 jouwe second-person predicative possessive pronoun personal
det 58 je second-person predicative possessive pronoun personal reflexive
uwⓦ det 58 jouwer second-person genitive predicative pronoun archaic personal
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 jouws second-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 gij second-person subjective singular pronoun archaic personal stressed dialectal
det 58 ge second-person subjective singular pronoun archaic personal dialectal unstressed
det 58 u second-person objective singular pronoun archaic personal stressed dialectal
det 58 - second-person objective singular pronoun archaic personal dialectal unstressed
det 58 uw second-person singular possessive pronoun archaic personal stressed dialectal
det 58 - second-person singular possessive pronoun archaic personal dialectal unstressed
det 58 uwe second-person predicative possessive pronoun archaic personal dialectal
det 58 u second-person predicative possessive pronoun archaic personal dialectal reflexive
uwⓦ det 58 uwer second-person genitive predicative pronoun archaic personal dialectal
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 uws second-person genitive predicative pronoun archaic personal dialectal
det 58 u second-person subjective singular pronoun formal personal stressed
det 58 - second-person subjective singular pronoun formal personal unstressed
det 58 u second-person objective singular pronoun formal personal stressed
det 58 - second-person objective singular pronoun formal personal unstressed
det 58 uw second-person singular possessive pronoun formal personal stressed
det 58 - second-person singular possessive pronoun formal personal unstressed
det 58 uwe second-person predicative possessive pronoun formal personal
det 58 u second-person predicative possessive pronoun formal personal reflexive
uwⓦ det 58 zich second-person predicative possessive pronoun formal personal reflexive
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 uwer second-person genitive predicative pronoun formal archaic personal
det 58 uws second-person genitive predicative pronoun formal archaic personal
det 58 hij masculine third-person subjective singular pronoun personal stressed
det 58 ie masculine third-person subjective singular pronoun personal unstressed
det 58 hem masculine third-person objective singular pronoun personal stressed
det 58 'm masculine third-person objective singular pronoun personal unstressed
det 58 zijn masculine third-person singular possessive pronoun personal stressed
det 58 z'n masculine third-person singular possessive pronoun personal unstressed
det 58 zijne masculine third-person predicative possessive pronoun personal
uwⓦ det 58 zich masculine third-person predicative possessive pronoun personal reflexive
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 zijner masculine third-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 zijns masculine third-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 zij feminine third-person subjective singular pronoun personal stressed
det 58 ze feminine third-person subjective singular pronoun personal unstressed
det 58 haar feminine third-person objective singular pronoun personal stressed
det 58 h'r feminine third-person objective singular pronoun personal unstressed
det 58 'r feminine third-person objective singular pronoun personal unstressed
det 58 d'r feminine third-person objective singular pronoun personal unstressed
det 58 haar feminine third-person singular possessive pronoun personal stressed
uwⓦ det 58 h'r feminine third-person singular possessive pronoun personal unstressed
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 'r feminine third-person singular possessive pronoun personal unstressed
det 58 d'r feminine third-person singular possessive pronoun personal unstressed
det 58 hare feminine third-person predicative possessive pronoun personal
det 58 zich feminine third-person predicative possessive pronoun personal reflexive
det 58 harer feminine third-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 haars feminine third-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 het neuter third-person subjective singular pronoun personal stressed
det 58 't neuter third-person subjective singular pronoun personal unstressed
det 58 het neuter third-person objective singular pronoun personal stressed
uwⓦ det 58 't neuter third-person objective singular pronoun personal unstressed
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 zijn neuter third-person singular possessive pronoun personal stressed
det 58 z'n neuter third-person singular possessive pronoun personal unstressed
det 58 zijne neuter third-person predicative possessive pronoun personal
det 58 zich neuter third-person predicative possessive pronoun personal reflexive
det 58 zijner neuter third-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 zijns neuter third-person genitive predicative pronoun archaic personal
det 58 wij first-person plural pronoun personal stressed
det 58 we first-person plural pronoun personal unstressed
det 58 ons first-person plural pronoun personal stressed
uwⓦ det 58 - first-person plural pronoun personal unstressed
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 onze first-person plural pronoun personal stressed
det 58 onze first-person predicative plural possessive pronoun personal
det 58 ons first-person predicative plural possessive pronoun personal reflexive
det 58 onzer first-person genitive predicative plural pronoun archaic personal
det 58 onzes first-person genitive predicative plural pronoun archaic personal
det 58 jullie second-person plural pronoun personal stressed
det 58 je second-person plural pronoun personal unstressed
det 58 - second-person predicative plural possessive pronoun personal
det 58 je second-person predicative plural possessive pronoun personal reflexive
uwⓦ det 58 - second-person genitive predicative plural pronoun archaic personal
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 gij second-person plural pronoun archaic personal stressed dialectal
det 58 ge second-person plural pronoun archaic personal dialectal unstressed
det 58 u second-person plural pronoun archaic personal stressed dialectal
det 58 - second-person plural pronoun archaic personal dialectal unstressed
det 58 uw second-person plural pronoun archaic personal stressed dialectal
det 58 uwe second-person predicative plural possessive pronoun archaic personal dialectal
det 58 u second-person predicative plural possessive pronoun archaic personal dialectal reflexive
det 58 uwer second-person genitive predicative plural pronoun archaic personal dialectal
det 58 uws second-person genitive predicative plural pronoun archaic personal dialectal
uwⓦ det 58 u second-person plural pronoun formal personal stressed
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 - second-person plural pronoun formal personal unstressed
det 58 uw second-person plural pronoun formal personal stressed
det 58 uwe second-person predicative plural possessive pronoun formal personal
det 58 u second-person predicative plural possessive pronoun formal personal reflexive
det 58 zich second-person predicative plural possessive pronoun formal personal reflexive
det 58 uwer second-person genitive predicative plural pronoun formal archaic personal
det 58 uws second-person genitive predicative plural pronoun formal archaic personal
det 58 zij third-person plural pronoun personal stressed
det 58 ze third-person plural pronoun personal unstressed
uwⓦ det 58 hen third-person plural pronoun personal stressed
zijnⓦ, jeⓦ, jeⓦ, jeⓦ, onzesⓦ, haarsⓦ, geⓦ, jijⓦ, 'mⓦ, zijⓦ, d'rⓦ, mijⓦ, uwerⓦ, jouwerⓦ, uweⓦ, haarⓦ, haarⓦ, h'rⓦ, hunsⓦ, uⓦ
det 58 hun third-person plural pronoun personal stressed
det 58 - third-person plural pronoun personal unstressed
det 58 hunne third-person predicative plural possessive pronoun personal
det 58 zich third-person predicative plural possessive pronoun personal reflexive
det 58 hunner third-person genitive predicative plural pronoun archaic personal
det 58 huns third-person genitive predicative plural pronoun archaic personal

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Ålandⓦ name 53 Ålands adjective
Europaⓦ, Slowakijeⓦ, Liechtensteinⓦ, Portugalⓦ, Bosnië en Herzegovinaⓦ, Letlandⓦ, Montenegroⓦ, Turkijeⓦ, Noorwegenⓦ, Finlandⓦ, Luxemburgⓦ, Zwedenⓦ, Moldaviëⓦ, Hongarijeⓦ, Denemarkenⓦ, Australiëⓦ, Wit-Ruslandⓦ, Italiëⓦ, Litouwenⓦ, Maltaⓦ
name 53 Ålander masculine demonym
name 53 Ålandse feminine demonym

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
ondergaanⓦ verb 51 ondergaan canonical
helpⓦ, 'nsⓦ, goededagⓦ, nochⓦ, Vessem, Wintelre en Knegselⓦ, voorkomenⓦ, voorkomenⓦ, Dieden, Demen en Langelⓦ, Oploo, Sint Anthonis en Ledeackerⓦ, helaasⓦ, goed, met jou?ⓦ, humⓦ, ouderlijkⓦ, boter, kaas en eierenⓦ, uitmakenⓦ, bel een ambulanceⓦ, bel de politieⓦ, beter een vogel in de hand dan tien in de luchtⓦ, gelukkig Nieuwjaarⓦ, d:oⓦ
verb 51 ondergáán canonical

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
jⓦ character 28 J uppercase
zⓦ, iⓦ, sⓦ, aⓦ, xⓦ, ijⓦ, bⓦ, nⓦ, uⓦ, fⓦ, eⓦ, hⓦ, gⓦ, pⓦ, vⓦ, qⓦ, kⓦ, ÿⓦ, mⓦ, oⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
terechthelpenⓦ verb 28 separable strong table-tags
ophelpenⓦ, meehelpenⓦ, uitstervenⓦ, tegenwerpenⓦ, afwerpenⓦ, vooruithelpenⓦ, uithelpenⓦ, uitwerpenⓦ, bijhelpenⓦ, tussenwerpenⓦ, aanverstervenⓦ, aanstervenⓦ, voorthelpenⓦ, afstervenⓦ, aanbestervenⓦ, aanwervenⓦ, toewerpenⓦ, omverwerpenⓦ, wegstervenⓦ, inwerpenⓦ
verb 28 nl-conj-st inflection-template
verb 28 3+7 class
verb 28 terechthelpen infinitive
verb 28 terechthelpen neuter gerund
verb 28 help terecht first-person singular present main-clause
verb 28 hielp terecht first-person singular past main-clause
verb 28 terechthelp first-person singular present subordinate-clause
verb 28 terechthielp first-person singular past subordinate-clause
verb 28 helpt terecht second-person singular present main-clause
terechthelpenⓦ verb 28 help terecht second-person singular present main-clause
ophelpenⓦ, meehelpenⓦ, uitstervenⓦ, tegenwerpenⓦ, afwerpenⓦ, vooruithelpenⓦ, uithelpenⓦ, uitwerpenⓦ, bijhelpenⓦ, tussenwerpenⓦ, aanverstervenⓦ, aanstervenⓦ, voorthelpenⓦ, afstervenⓦ, aanbestervenⓦ, aanwervenⓦ, toewerpenⓦ, omverwerpenⓦ, wegstervenⓦ, inwerpenⓦ
verb 28 hielp terecht second-person singular past main-clause
verb 28 terechthelpt second-person singular present subordinate-clause
verb 28 terechthielp second-person singular past subordinate-clause
verb 28 helpt terecht second-person singular present formal main-clause
verb 28 hielp terecht second-person singular past formal main-clause
verb 28 terechthelpt second-person singular present formal subordinate-clause
verb 28 terechthielp second-person singular past formal subordinate-clause
verb 28 helpt terecht second-person singular present colloquial Flanders main-clause
verb 28 helpt terecht second-person singular present formal majestic archaic main-clause
terechthelpenⓦ verb 28 hielpt terecht second-person singular past colloquial Flanders main-clause
ophelpenⓦ, meehelpenⓦ, uitstervenⓦ, tegenwerpenⓦ, afwerpenⓦ, vooruithelpenⓦ, uithelpenⓦ, uitwerpenⓦ, bijhelpenⓦ, tussenwerpenⓦ, aanverstervenⓦ, aanstervenⓦ, voorthelpenⓦ, afstervenⓦ, aanbestervenⓦ, aanwervenⓦ, toewerpenⓦ, omverwerpenⓦ, wegstervenⓦ, inwerpenⓦ
verb 28 hielpt terecht second-person singular past formal majestic archaic main-clause
verb 28 terechthelpt second-person singular present colloquial Flanders subordinate-clause
verb 28 terechthelpt second-person singular present formal majestic archaic subordinate-clause
verb 28 terechthielpt second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
verb 28 terechthielpt second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
verb 28 helpt terecht third-person singular present main-clause
verb 28 hielp terecht third-person singular past main-clause
verb 28 terechthelpt third-person singular present subordinate-clause
verb 28 terechthielp third-person singular past subordinate-clause
terechthelpenⓦ verb 28 helpen terecht plural present main-clause
ophelpenⓦ, meehelpenⓦ, uitstervenⓦ, tegenwerpenⓦ, afwerpenⓦ, vooruithelpenⓦ, uithelpenⓦ, uitwerpenⓦ, bijhelpenⓦ, tussenwerpenⓦ, aanverstervenⓦ, aanstervenⓦ, voorthelpenⓦ, afstervenⓦ, aanbestervenⓦ, aanwervenⓦ, toewerpenⓦ, omverwerpenⓦ, wegstervenⓦ, inwerpenⓦ
verb 28 hielpen terecht plural past main-clause
verb 28 terechthelpen plural present subordinate-clause
verb 28 terechthielpen plural past subordinate-clause
verb 28 helpe terecht singular present subjunctive archaic main-clause
verb 28 hielpe terecht singular past subjunctive archaic main-clause
verb 28 terechthelpe singular present subjunctive archaic subordinate-clause
verb 28 terechthielpe singular past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 28 helpen terecht plural present subjunctive archaic main-clause
verb 28 hielpen terecht plural past subjunctive archaic main-clause
terechthelpenⓦ verb 28 terechthelpen plural present subjunctive archaic subordinate-clause
ophelpenⓦ, meehelpenⓦ, uitstervenⓦ, tegenwerpenⓦ, afwerpenⓦ, vooruithelpenⓦ, uithelpenⓦ, uitwerpenⓦ, bijhelpenⓦ, tussenwerpenⓦ, aanverstervenⓦ, aanstervenⓦ, voorthelpenⓦ, afstervenⓦ, aanbestervenⓦ, aanwervenⓦ, toewerpenⓦ, omverwerpenⓦ, wegstervenⓦ, inwerpenⓦ
verb 28 terechthielpen plural past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 28 help terecht singular present imperative main-clause
verb 28 helpt terecht plural present imperative archaic main-clause
verb 28 terechthelpend present participle main-clause
verb 28 terechtgeholpen past participle main-clause

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Qⓦ character 26 q lowercase
Xⓦ, Rⓦ, Sⓦ, Eⓦ, Bⓦ, Aⓦ, Vⓦ, Kⓦ, Mⓦ, Yⓦ, Gⓦ, Zⓦ, Oⓦ, Tⓦ, Nⓦ, Jⓦ, Iⓦ, Lⓦ, Dⓦ, Pⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
werpenⓦ verb 20 strong table-tags
bewerpenⓦ, stervenⓦ, verwerpenⓦ, onderwerpenⓦ, verstervenⓦ, verdervenⓦ, bedervenⓦ, verwervenⓦ, wervenⓦ, helpenⓦ, ontwerpenⓦ, behelpenⓦ, verhelpenⓦ, ontzwervenⓦ, onthelpenⓦ, verzwervenⓦ, ontstervenⓦ, bestervenⓦ, zwervenⓦ
verb 20 nl-conj-st inflection-template
verb 20 3+7 class
verb 20 werpen infinitive
verb 20 werpen neuter gerund
verb 20 werp first-person singular present
verb 20 wierp first-person singular past
verb 20 werpt second-person singular present
verb 20 werp second-person singular present
verb 20 wierp second-person singular past
werpenⓦ verb 20 werpt second-person singular present formal
bewerpenⓦ, stervenⓦ, verwerpenⓦ, onderwerpenⓦ, verstervenⓦ, verdervenⓦ, bedervenⓦ, verwervenⓦ, wervenⓦ, helpenⓦ, ontwerpenⓦ, behelpenⓦ, verhelpenⓦ, ontzwervenⓦ, onthelpenⓦ, verzwervenⓦ, ontstervenⓦ, bestervenⓦ, zwervenⓦ
verb 20 wierp second-person singular past formal
verb 20 werpt second-person singular present colloquial Flanders
verb 20 werpt second-person singular present formal majestic archaic
verb 20 wierpt second-person singular past colloquial Flanders
verb 20 wierpt second-person singular past formal majestic archaic
verb 20 werpt third-person singular present
verb 20 wierp third-person singular past
verb 20 werpen plural present
verb 20 wierpen plural past
werpenⓦ verb 20 werpe singular present subjunctive archaic
bewerpenⓦ, stervenⓦ, verwerpenⓦ, onderwerpenⓦ, verstervenⓦ, verdervenⓦ, bedervenⓦ, verwervenⓦ, wervenⓦ, helpenⓦ, ontwerpenⓦ, behelpenⓦ, verhelpenⓦ, ontzwervenⓦ, onthelpenⓦ, verzwervenⓦ, ontstervenⓦ, bestervenⓦ, zwervenⓦ
verb 20 wierpe singular past subjunctive archaic
verb 20 werpen plural present subjunctive archaic
verb 20 wierpen plural past subjunctive archaic
verb 20 werp singular present imperative
verb 20 werpt plural present imperative archaic
verb 20 werpend present participle
verb 20 geworpen past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
beideⓦ pron 18 beiden plural personal
diegeneⓦ, enigeⓦ, enkeleⓦ, hoeveelⓦ, eneⓦ, zoveelⓦ, zoveleⓦ, onzeⓦ, veleⓦ, zijneⓦ, hoeveleⓦ, jouweⓦ, alleⓦ, hareⓦ, sommigeⓦ, degeneⓦ, mijneⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
tusseninⓦ circumpos 10 no-table-tags table-tags
omheenⓦ, tegenaanⓦ, onderdoorⓦ, naartoeⓦ, vanafⓦ, tussendoorⓦ, doorheenⓦ, overheenⓦ, achteraanⓦ
circumpos 10 nl-pronadv-table inflection-template
circumpos 10 tussen ... in circumposition
circumpos 10 tussenin adverb postpositional
circumpos 10 ertussenin error-unrecognized-form
circumpos 10 hiertussenin error-unrecognized-form
circumpos 10 daartussenin error-unrecognized-form
circumpos 10 waartussenin error-unrecognized-form
circumpos 10 ergens tussenin error-unrecognized-form
circumpos 10 nergens tussenin error-unrecognized-form
tusseninⓦ circumpos 10 overal tussenin error-unrecognized-form
omheenⓦ, tegenaanⓦ, onderdoorⓦ, naartoeⓦ, vanafⓦ, tussendoorⓦ, doorheenⓦ, overheenⓦ, achteraanⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
-enⓦ suffix 9 weak table-tags
vermarktenⓦ, waarnenⓦ, visualiserenⓦ, -enⓦ, frettenⓦ, procrastinerenⓦ, -erenⓦ, -erenⓦ
suffix 9 nl-conj-wk inflection-template
suffix 9 -en infinitive
suffix 9 -en n gerund
suffix 9 - first-person singular present
suffix 9 -de first-person singular past
suffix 9 -t second-person singular present
suffix 9 - second-person singular present
suffix 9 -de second-person singular past
suffix 9 -t second-person singular present formal
-enⓦ suffix 9 -de second-person singular past formal
vermarktenⓦ, waarnenⓦ, visualiserenⓦ, -enⓦ, frettenⓦ, procrastinerenⓦ, -erenⓦ, -erenⓦ
suffix 9 -t second-person singular present colloquial Flanders
suffix 9 -t second-person singular present formal majestic archaic
suffix 9 -de second-person singular past colloquial Flanders
suffix 9 -de second-person singular past formal majestic archaic
suffix 9 -t third-person singular present
suffix 9 -de third-person singular past
suffix 9 -en plural present
suffix 9 -den plural past
suffix 9 -e singular present subjunctive archaic
-enⓦ suffix 9 -de singular past subjunctive archaic
vermarktenⓦ, waarnenⓦ, visualiserenⓦ, -enⓦ, frettenⓦ, procrastinerenⓦ, -erenⓦ, -erenⓦ
suffix 9 -en plural present subjunctive archaic
suffix 9 -den plural past subjunctive archaic
suffix 9 - singular present imperative
suffix 9 -t plural present imperative archaic
suffix 9 -end present participle
suffix 9 ge- -d past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Sluis 13ⓦ name 8 Sluis neuter canonical
Reusel-De Mierdenⓦ, De Gestⓦ, De Kooiⓦ, Groene Hartⓦ, Sluis 6ⓦ, Het Fetlaerⓦ, Sluis 7ⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
elkaarⓦ pron 8 elkaars genitive
iederⓦ, iemandⓦ, iedereenⓦ, elkanderⓦ, malkanderⓦ, andermanⓦ, niemandⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
-oomⓦ suffix 7 -omen plural
-eggeⓦ, aⓦ, spatelⓦ, Rikⓦ, -inⓦ, -ingⓦ
suffix 7 -oompje diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
afzeggenⓦ verb 7 irregular separable weak table-tags
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 nl-conj-wk inflection-template
verb 7 afzeggen infinitive
verb 7 afzeggen neuter gerund
verb 7 zeg af first-person singular present main-clause
verb 7 zei af first-person singular past main-clause
verb 7 zegde af first-person singular past main-clause
verb 7 afzeg first-person singular present subordinate-clause
verb 7 afzei first-person singular past subordinate-clause
verb 7 afzegde first-person singular past subordinate-clause
afzeggenⓦ verb 7 zegt af second-person singular present main-clause
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 zeg af second-person singular present main-clause
verb 7 zei af second-person singular past main-clause
verb 7 zegde af second-person singular past main-clause
verb 7 afzegt second-person singular present subordinate-clause
verb 7 afzei second-person singular past subordinate-clause
verb 7 afzegde second-person singular past subordinate-clause
verb 7 zegt af second-person singular present formal main-clause
verb 7 zei af second-person singular past formal main-clause
verb 7 zegde af second-person singular past formal main-clause
afzeggenⓦ verb 7 afzegt second-person singular present formal subordinate-clause
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 afzei second-person singular past formal subordinate-clause
verb 7 afzegde second-person singular past formal subordinate-clause
verb 7 zegt af second-person singular present colloquial Flanders main-clause
verb 7 zegt af second-person singular present formal majestic archaic main-clause
verb 7 zeidt af second-person singular past colloquial Flanders main-clause
verb 7 zeidt af second-person singular past formal majestic archaic main-clause
verb 7 zegde af second-person singular past colloquial Flanders main-clause
verb 7 zegde af second-person singular past formal majestic archaic main-clause
verb 7 afzegt second-person singular present colloquial Flanders subordinate-clause
afzeggenⓦ verb 7 afzegt second-person singular present formal majestic archaic subordinate-clause
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 afzeidt second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
verb 7 afzeidt second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
verb 7 afzegde second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
verb 7 afzegde second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
verb 7 zegt af third-person singular present main-clause
verb 7 zei af third-person singular past main-clause
verb 7 zegde af third-person singular past main-clause
verb 7 afzegt third-person singular present subordinate-clause
verb 7 afzei third-person singular past subordinate-clause
afzeggenⓦ verb 7 afzegde third-person singular past subordinate-clause
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 zeggen af plural present main-clause
verb 7 zeiden af plural past main-clause
verb 7 zegden af plural past main-clause
verb 7 afzeggen plural present subordinate-clause
verb 7 afzeiden plural past subordinate-clause
verb 7 afzegden plural past subordinate-clause
verb 7 zegge af singular present subjunctive archaic main-clause
verb 7 zeide af singular past subjunctive archaic main-clause
verb 7 zegde af singular past subjunctive archaic main-clause
afzeggenⓦ verb 7 afzegge singular present subjunctive archaic subordinate-clause
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 afzeide singular past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 7 afzegde singular past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 7 zeggen af plural present subjunctive archaic main-clause
verb 7 zeiden af plural past subjunctive archaic main-clause
verb 7 zegden af plural past subjunctive archaic main-clause
verb 7 afzeggen plural present subjunctive archaic subordinate-clause
verb 7 afzeiden plural past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 7 afzegden plural past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 7 zeg af singular present imperative main-clause
afzeggenⓦ verb 7 zegt af plural present imperative archaic main-clause
nazeggenⓦ, voorzeggenⓦ, aanzeggenⓦ, toezeggenⓦ, tegenzeggenⓦ, opzeggenⓦ
verb 7 afzeggend present participle main-clause
verb 7 afgezegd past participle main-clause

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
dewelkeⓦ pron 6 hetwelk neuter
dieⓦ, dieⓦ, diezelfdeⓦ, dezeⓦ, dezelfdeⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
schattemieⓦ noun 6 schattemie f . canonical
staanderⓦ, biesbosⓦ, verhuisdoosⓦ, manninⓦ, poppemieⓦ
noun 6 schattemies plural
noun 6 schattemieke neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
zijnⓦ det 5 zijne possessive independent
haarⓦ, jouwⓦ, mijnⓦ, zynⓦ
det 5 form z'n contracted

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
ontzeggenⓦ verb 5 irregular weak table-tags
zeggenⓦ, willenⓦ, verzeggenⓦ, voorzeggenⓦ
verb 5 nl-conj-wk inflection-template
verb 5 ontzeggen infinitive
verb 5 ontzeggen neuter gerund
verb 5 ontzeg first-person singular present
verb 5 ontzei first-person singular past
verb 5 ontzegde first-person singular past
verb 5 ontzegt second-person singular present
verb 5 ontzeg second-person singular present
verb 5 ontzei second-person singular past
ontzeggenⓦ verb 5 ontzegde second-person singular past
zeggenⓦ, willenⓦ, verzeggenⓦ, voorzeggenⓦ
verb 5 ontzegt second-person singular present formal
verb 5 ontzei second-person singular past formal
verb 5 ontzegde second-person singular past formal
verb 5 ontzegt second-person singular present colloquial Flanders
verb 5 ontzegt second-person singular present formal majestic archaic
verb 5 ontzeidt second-person singular past colloquial Flanders
verb 5 ontzeidt second-person singular past formal majestic archaic
verb 5 ontzegde second-person singular past colloquial Flanders
verb 5 ontzegde second-person singular past formal majestic archaic
ontzeggenⓦ verb 5 ontzegt third-person singular present
zeggenⓦ, willenⓦ, verzeggenⓦ, voorzeggenⓦ
verb 5 ontzei third-person singular past
verb 5 ontzegde third-person singular past
verb 5 ontzeggen plural present
verb 5 ontzeiden plural past
verb 5 ontzegden plural past
verb 5 ontzegge singular present subjunctive archaic
verb 5 ontzeide singular past subjunctive archaic
verb 5 ontzegde singular past subjunctive archaic
verb 5 ontzeggen plural present subjunctive archaic
ontzeggenⓦ verb 5 ontzeiden plural past subjunctive archaic
zeggenⓦ, willenⓦ, verzeggenⓦ, voorzeggenⓦ
verb 5 ontzegden plural past subjunctive archaic
verb 5 ontzeg singular present imperative
verb 5 ontzegt plural present imperative archaic
verb 5 ontzeggend present participle
verb 5 ontzegd past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Meierijⓦ name 4 De Meierij feminine canonical
verlichtingⓦ, Bataafse Republiekⓦ, Volksrepubliek Loehanskⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
knuppelⓦ noun 4 knuppels plural
piekⓦ, singletonⓦ, woelwaterⓦ
noun 4 knuppeltje neuter diminutive
noun 4 knuppels plural
noun 4 knuppeltje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
vrijⓦ adj 3 no-table-tags table-tags
nerveusⓦ, laatⓦ
adj 3 nl-decl-adj inflection-template
adj 3 vrij positive predicative adverbial
adj 3 vrijer comparative predicative adverbial
adj 3 het vrijst superlative predicative adverbial
adj 3 het vrijste superlative predicative adverbial
adj 3 vrije indefinite positive feminine masculine singular
adj 3 vrijere indefinite comparative feminine masculine singular
adj 3 vrijste indefinite superlative feminine masculine singular
adj 3 vrij indefinite positive neuter singular
vrijⓦ adj 3 vrijer indefinite comparative neuter singular
nerveusⓦ, laatⓦ
adj 3 vrijste indefinite superlative neuter singular
adj 3 vrije indefinite positive plural
adj 3 vrijere indefinite comparative plural
adj 3 vrijste indefinite superlative plural
adj 3 vrije definite positive
adj 3 vrijere definite comparative
adj 3 vrijste definite superlative
adj 3 vrijs positive partitive
adj 3 vrijers comparative partitive
vrijⓦ adj 3 - superlative partitive
nerveusⓦ, laatⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
haarⓦ det 3 hare possessive independent
uwⓦ, hunⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
sjaalⓦ noun 3 sjaals plural
bladzijⓦ, randvoorwaardeⓦ
noun 3 sjalen plural nonstandard
noun 3 sjaaltje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
knuffeligⓦ adj 3 no-table-tags table-tags
tolerantⓦ, witⓦ
adj 3 nl-decl-adj inflection-template
adj 3 knuffelig positive predicative adverbial
adj 3 knuffeliger comparative predicative adverbial
adj 3 het knuffeligst superlative predicative adverbial
adj 3 het knuffeligste superlative predicative adverbial
adj 3 knuffelige indefinite positive feminine masculine singular
adj 3 knuffeligere indefinite comparative feminine masculine singular
adj 3 knuffeligste indefinite superlative feminine masculine singular
adj 3 knuffelig indefinite positive neuter singular
knuffeligⓦ adj 3 knuffeliger indefinite comparative neuter singular
tolerantⓦ, witⓦ
adj 3 knuffeligste indefinite superlative neuter singular
adj 3 knuffelige indefinite positive plural
adj 3 knuffeligere indefinite comparative plural
adj 3 knuffeligste indefinite superlative plural
adj 3 knuffelige definite positive
adj 3 knuffeligere definite comparative
adj 3 knuffeligste definite superlative
adj 3 knuffeligs positive partitive
adj 3 knuffeligers comparative partitive
knuffeligⓦ adj 3 - superlative partitive
tolerantⓦ, witⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
diezelfdeⓦ pron 3 datzelfde neuter
dezeⓦ, dezelfdeⓦ
pron 3 diezelfden plural personal

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
varkenⓦ noun 3 varkens plural
brandweermensⓦ, vakmensⓦ
noun 3 varkentje neuter diminutive
noun 3 zeug feminine
noun 3 beer masculine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
beestⓦ noun 3 beesten plural
schoftⓦ, scriptⓦ
noun 3 beestje neuter diminutive
noun 3 beessie neuter informal Netherlands diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
-aarⓦ suffix 2 -ares feminine
soigneurⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
chappieⓦ noun 2 chappies plural
sjappieⓦ
noun 2 m also

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
zwartveldigⓦ adj 2 no-table-tags table-tags
witveldigⓦ
adj 2 nl-decl-adj inflection-template
adj 2 zwartveldig positive predicative adverbial
adj 2 zwartveldige indefinite positive feminine masculine singular
adj 2 zwartveldig indefinite positive neuter singular
adj 2 zwartveldige indefinite positive plural
adj 2 zwartveldige definite positive
adj 2 zwartveldigs positive partitive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Andesⓦ name 2 de Andes plural canonical
Kempenⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
radⓦ noun 2 raderen plural
beenⓦ
noun 2 raden plural obsolete
noun 2 raadje neuter diminutive
noun 2 radje neuter diminutive
noun 2 radertje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
-aresⓦ suffix 2 -aar masculine
Nederlandseⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Draadⓦ name 2 De Draad masculine canonical
fikⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
toeleidenⓦ noun 2 separable weak table-tags
belangstellenⓦ
noun 2 nl-conj-wk inflection-template
noun 2 toeleiden infinitive
noun 2 toeleiden n gerund
noun 2 leid toe first-person singular present main-clause
noun 2 leidde toe first-person singular past main-clause
noun 2 toeleid first-person singular present subordinate-clause
noun 2 toeleidde first-person singular past subordinate-clause
noun 2 leidt toe second-person singular present main-clause
noun 2 leid toe second-person singular present main-clause
toeleidenⓦ noun 2 leidde toe second-person singular past main-clause
belangstellenⓦ
noun 2 toeleidt second-person singular present subordinate-clause
noun 2 toeleidde second-person singular past subordinate-clause
noun 2 leidt toe second-person singular present formal main-clause
noun 2 leidde toe second-person singular past formal main-clause
noun 2 toeleidt second-person singular present formal subordinate-clause
noun 2 toeleidde second-person singular past formal subordinate-clause
noun 2 leidt toe second-person singular present colloquial Flanders main-clause
noun 2 leidt toe second-person singular present formal majestic archaic main-clause
noun 2 leidde toe second-person singular past colloquial Flanders main-clause
toeleidenⓦ noun 2 leidde toe second-person singular past formal majestic archaic main-clause
belangstellenⓦ
noun 2 toeleidt second-person singular present colloquial Flanders subordinate-clause
noun 2 toeleidt second-person singular present formal majestic archaic subordinate-clause
noun 2 toeleidde second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
noun 2 toeleidde second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
noun 2 leidt toe third-person singular present main-clause
noun 2 leidde toe third-person singular past main-clause
noun 2 toeleidt third-person singular present subordinate-clause
noun 2 toeleidde third-person singular past subordinate-clause
noun 2 leiden toe plural present main-clause
toeleidenⓦ noun 2 leidden toe plural past main-clause
belangstellenⓦ
noun 2 toeleiden plural present subordinate-clause
noun 2 toeleidden plural past subordinate-clause
noun 2 leide toe singular present subjunctive archaic main-clause
noun 2 leidde toe singular past subjunctive archaic main-clause
noun 2 toeleide singular present subjunctive archaic subordinate-clause
noun 2 toeleidde singular past subjunctive archaic subordinate-clause
noun 2 leiden toe plural present subjunctive archaic main-clause
noun 2 leidden toe plural past subjunctive archaic main-clause
noun 2 toeleiden plural present subjunctive archaic subordinate-clause
toeleidenⓦ noun 2 toeleidden plural past subjunctive archaic subordinate-clause
belangstellenⓦ
noun 2 leid toe singular present imperative main-clause
noun 2 leidt toe plural present imperative archaic main-clause
noun 2 toeleidend present participle main-clause
noun 2 toegeleid past participle main-clause

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
eenⓦ article 2 form 'n contracted
jullieⓦ

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
enigstⓦ pron 1 enigsten plural
pron 1 enigste inflected

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
scapulierⓦ noun 1 scapulier n or neuter canonical
noun 1 scapuliers plural
noun 1 scapulieren plural
noun 1 scapuliertje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
onderbaasⓦ noun 1 onderbazen plural
noun 1 onderbaasje neuter diminutive
noun 1 onderbazin feminine
noun 1 onderbazen plural
noun 1 onderbaasje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Faeröerⓦ name 1 de Faeröer plural canonical
name 1 Faeröers adjective
name 1 Faeröerder masculine demonym
name 1 Faeröerse feminine demonym

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
dakⓦ noun 1 daken plural
noun 1 dakje neuter diminutive
noun 1 daakje neuter rare diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
anglicismeⓦ noun 1 anglicismen plural
noun 1 anglicismes plural nonstandard

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
aanbodⓦ noun 1 aanboden plural rare
noun 1 aanbodje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
ophoudenⓦ verb 1 irregular separable strong table-tags
verb 1 nl-conj-st inflection-template
verb 1 7 class
verb 1 ophouden infinitive
verb 1 ophouden neuter gerund
verb 1 hou op first-person singular present main-clause
verb 1 houd op first-person singular present main-clause
verb 1 hield op first-person singular past main-clause
verb 1 ophou first-person singular present subordinate-clause
verb 1 ophoud first-person singular present subordinate-clause
ophoudenⓦ verb 1 ophield first-person singular past subordinate-clause
verb 1 houdt op second-person singular present main-clause
verb 1 hou op second-person singular present main-clause
verb 1 houd op second-person singular present main-clause
verb 1 hield op second-person singular past main-clause
verb 1 ophoudt second-person singular present subordinate-clause
verb 1 ophield second-person singular past subordinate-clause
verb 1 houdt op second-person singular present formal main-clause
verb 1 hield op second-person singular past formal main-clause
verb 1 ophoudt second-person singular present formal subordinate-clause
ophoudenⓦ verb 1 ophield second-person singular past formal subordinate-clause
verb 1 houdt op second-person singular present colloquial Flanders main-clause
verb 1 houdt op second-person singular present formal majestic archaic main-clause
verb 1 hieldt op second-person singular past colloquial Flanders main-clause
verb 1 hieldt op second-person singular past formal majestic archaic main-clause
verb 1 ophoudt second-person singular present colloquial Flanders subordinate-clause
verb 1 ophoudt second-person singular present formal majestic archaic subordinate-clause
verb 1 ophieldt second-person singular past colloquial Flanders subordinate-clause
verb 1 ophieldt second-person singular past formal majestic archaic subordinate-clause
verb 1 houdt op third-person singular present main-clause
ophoudenⓦ verb 1 hield op third-person singular past main-clause
verb 1 ophoudt third-person singular present subordinate-clause
verb 1 ophield third-person singular past subordinate-clause
verb 1 houden op plural present main-clause
verb 1 hielden op plural past main-clause
verb 1 ophouden plural present subordinate-clause
verb 1 ophielden plural past subordinate-clause
verb 1 houde op singular present subjunctive archaic main-clause
verb 1 hielde op singular past subjunctive archaic main-clause
verb 1 ophoude singular present subjunctive archaic subordinate-clause
ophoudenⓦ verb 1 ophielde singular past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 1 houden op plural present subjunctive archaic main-clause
verb 1 hielden op plural past subjunctive archaic main-clause
verb 1 ophouden plural present subjunctive archaic subordinate-clause
verb 1 ophielden plural past subjunctive archaic subordinate-clause
verb 1 hou op singular present imperative main-clause
verb 1 houd op singular present imperative main-clause
verb 1 houdt op plural present imperative archaic main-clause
verb 1 ophoudend present participle main-clause
verb 1 opgehouden past participle main-clause

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
schminkdoosⓦ noun 1 schminkdozen plural
noun 1 schminkdoosje neuter diminutive
noun 1 schminkdozeken neuter Brabant diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
kinnesinneⓦ noun 1 n rare

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
bladⓦ noun 1 bladeren plural
noun 1 bladen plural rare
noun 1 blaren plural archaic poetic dialectal
noun 1 blaadje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
platendraaierⓦ noun 1 platendraaiers plural
noun 1 platendraaiertje neuter diminutive
noun 1 platendraaiers plural
noun 1 platendraaiertje neuter diminutive
noun 1 platendraaister feminine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
-iserenⓦ suffix 1 -iseerde past
suffix 1 -iseerd past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
kop of muntⓦ noun 1 without article usually

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
kijkⓦ noun 1 kijken plural nonstandard
noun 1 kijkje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
clusterⓦ noun 1 cluster f or masculine canonical
noun 1 clusters plural
noun 1 clustertje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Peelⓦ name 1 De Peel common-gender canonical

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
henⓦ pron 1 hun possessive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
goed doelⓦ noun 1 goede doelen plural
noun 1 goed doeltje neuter diminutive
noun 1 een goed doel indefinite
noun 1 het goede doel definite

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
besⓦ noun 1 bessen plural
noun 1 besje neuter diminutive
noun 1 bessie neuter dialectal diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
schokkendⓦ verb 1 no-table-tags table-tags
verb 1 nl-decl-adj inflection-template
verb 1 schokkend predicative adverbial
verb 1 schokkender comparative predicative adverbial
verb 1 het schokkendst superlative predicative adverbial
verb 1 het schokkendste superlative predicative adverbial
verb 1 schokkende indefinite feminine masculine singular
verb 1 schokkendere indefinite comparative feminine masculine singular
verb 1 schokkendste indefinite superlative feminine masculine singular
verb 1 schokkend indefinite neuter singular
schokkendⓦ verb 1 schokkender indefinite comparative neuter singular
verb 1 schokkendste indefinite superlative neuter singular
verb 1 schokkende indefinite plural
verb 1 schokkendere indefinite comparative plural
verb 1 schokkendste indefinite superlative plural
verb 1 schokkende definite
verb 1 schokkendere definite comparative
verb 1 schokkendste definite superlative
verb 1 schokkends partitive
verb 1 schokkenders comparative partitive
schokkendⓦ verb 1 - superlative partitive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
verzachtendⓦ adj 1 verzachtend ` canonical
adj 1 verzachtender comparative
adj 1 verzachtendst superlative

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Moffrikaⓦ name 1 Moffrikaans adjective
name 1 Moffrikaan masculine demonym

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
vakantieⓦ noun 1 vakanties plural
noun 1 vakantiën plural archaic
noun 1 vakantietje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
reetⓦ noun 1 reten plural
noun 1 reetje neuter diminutive
noun 1 m sometimes

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Heilige Stoelⓦ name 1 De Heilige Stoel masculine canonical
name 1 in the case of the Holy See invariable

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
boekⓦ noun 1 boeken plural
noun 1 boekje neuter diminutive
noun 1 boekske neuter diminutive
noun 1 m Belgium nonstandard

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
norⓦ noun 1 as singular error-NO-TAGS-REPORT-THIS
noun 1 de nor with-definite-article

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
tergenⓦ verb 1 weak table-tags
verb 1 nl-conj-wk inflection-template
verb 1 tergen infinitive
verb 1 tergen neuter gerund
verb 1 terg first-person singular present
verb 1 tergde first-person singular past
verb 1 tergt second-person singular present
verb 1 terg second-person singular present
verb 1 tergde second-person singular past
verb 1 tergt second-person singular present formal
tergenⓦ verb 1 tergde second-person singular past formal
verb 1 tergt second-person singular present colloquial Flanders
verb 1 tergt second-person singular present formal majestic archaic
verb 1 tergde second-person singular past colloquial Flanders
verb 1 tergde second-person singular past formal majestic archaic
verb 1 tergt third-person singular present
verb 1 tergde third-person singular past
verb 1 tergen plural present
verb 1 tergden plural past
verb 1 terge singular present subjunctive archaic
tergenⓦ verb 1 tergde singular past subjunctive archaic
verb 1 tergen plural present subjunctive archaic
verb 1 tergden plural past subjunctive archaic
verb 1 terg singular present imperative
verb 1 tergt plural present imperative archaic
verb 1 tergend present participle
verb 1 getergd past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
veelⓦ pron 1 meer comparative
pron 1 het meest superlative
pron 1 het meeste superlative
pron 1 velen plural personal

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
labberenⓦ verb 1 weak table-tags
verb 1 nl-conj-wk inflection-template
verb 1 labberen infinitive
verb 1 labberen neuter gerund
verb 1 labber first-person singular present
verb 1 labberde first-person singular past
verb 1 labbert second-person singular present
verb 1 labber second-person singular present
verb 1 labberde second-person singular past
verb 1 labbert second-person singular present formal
labberenⓦ verb 1 labberde second-person singular past formal
verb 1 labbert second-person singular present colloquial Flanders
verb 1 labbert second-person singular present formal majestic archaic
verb 1 labberde second-person singular past colloquial Flanders
verb 1 labberde second-person singular past formal majestic archaic
verb 1 labbert third-person singular present
verb 1 labberde third-person singular past
verb 1 labberen plural present
verb 1 labberden plural past
verb 1 labbere singular present subjunctive archaic
labberenⓦ verb 1 labberde singular past subjunctive archaic
verb 1 labberen plural present subjunctive archaic
verb 1 labberden plural past subjunctive archaic
verb 1 labber singular present imperative
verb 1 labbert plural present imperative archaic
verb 1 labberend present participle
verb 1 gelabberd past participle

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
stempelⓦ noun 1 stempels plural
noun 1 stempeltje neuter diminutive
noun 1 when used in senses 2 and 3 neuter

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
voedsterⓦ noun 1 voedsters plural
noun 1 voedstertje neuter diminutive
noun 1 voeder masculine
noun 1 voedsters plural
noun 1 voedstertje neuter diminutive
noun 1 konijn masculine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
doodschⓦ adj 1 doodscher comparative

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
kunstenaarⓦ noun 1 kunstenaars plural
noun 1 kunstenaren plural archaic
noun 1 kunstenaartje neuter diminutive
noun 1 kunstenares feminine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
jullieⓦ pron 1 je unstressed
pron 1 je reflexive
pron 1 form jullie possessive
pron 1 form je possessive unstressed

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
kluisterⓦ noun 1 kluister feminine canonical
noun 1 also masculine canonical
noun 1 kluisters plural
noun 1 kluistertje neuter diminutive

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Thaiⓦ noun 1 or Thais plural Thai
noun 1 Thaise feminine

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
onsⓦ det 1 form onze inflected
det 1 onze possessive independent

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
referentⓦ noun 1 referenten plural
noun 1 referentje neuter diminutive
noun 1 referente feminine
noun 1 referenten plural

Word Part of speech Count Form Tags Other examples (may be other parts of speech)
Uⓦ pron 1 & reflexive pronoun personal

This page is a part of the kaikki.org machine-readable dictionary. This dictionary is based on structured data extracted on 2025-02-03 from the enwiktionary dump dated 2025-01-20 using wiktextract (05fdf6b and 9dbd323). The data shown on this site has been post-processed and various details (e.g., extra categories) removed, some information disambiguated, and additional data merged from other sources. See the raw data download page for the unprocessed wiktextract data.

If you use this data in academic research, please cite Tatu Ylonen: Wiktextract: Wiktionary as Machine-Readable Structured Data, Proceedings of the 13th Conference on Language Resources and Evaluation (LREC), pp. 1317-1325, Marseille, 20-25 June 2022. Linking to the relevant page(s) under https://kaikki.org would also be greatly appreciated.